De prijsuitreiking van de haikuwedstrijd ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van de West-Vlaamse haikuvereniging De Fluweelboom, in samenwerking met het gemeentebestuur van Wevelgem, met als thema ‘klimaat en milieu’ vond plaats in de bibliotheek van Wevelgem op zaterdag 19 oktober.
In totaal 112 deelnemers uit Vlaanderen en Nederland stuurden 296 verzen in.
Met dank aan alle deelnemers!
———–
Beknopte leidraad voor de haikudichter
H A I K U = MEER DAN ER STAAT
- Inleiding
Simplistisch gesteld kan men een haiku formeel omschrijven als een kortgedicht van Japanse oorsprong dat een afgerond geheel vormt van drie regels, waarbij de eerste en de laatste regel kort zijn en de middelste lang is. Het lettergrepenschema behelst 5-7-5 lettergrepen, maar tegenwoordig wordt daarbij enige afwijking getolereerd.
Kenmerkend voor haiku zijn onder meer de drieregelige vorm, het onderwerp en ook de ingesteldheid van de dichter. Een haiku evoceert bij voorkeur in de tegenwoordige tijd via beschrijvende beelden een bijzonder moment uit de werkelijkheid. In de klassieke haiku’s vindt men meestal een aanknoping bij een element uit de natuur en een impliciete of expliciete verwijzing naar het seizoen (kigo = seizoenwoord). Soms onderscheidt men twee contrasterende beelden, die men wel eens aanduidt door een zekere pauze tussen het eerste en het tweede deel van de haiku in te lassen. Deze pauze komt na de eerste of na de tweede versregel en is meestal te herkennen aan het aanwenden van een gedachtestreepje of een ander leesteken. Wanneer de haiku start met een hoofdletter dan eindigt hij steeds op een punt. Maar hij kan ook volledig in kleine letters geschreven worden, zonder leestekens, tenzij waar echt nodig voor een goed begrip.
Zag ik een bloesem Op de vensterbank
terugkeren naar zijn tak? bij de gootsteen wat schelpen
Het was een vlinder! van een strand ver weg.
(Arakida Moritake: 1472-1549) (Marc Hendrickx)
Haiku’s als deze lijken op het eerste zicht schetsmatige, naïeve en weinigzeggende miniversjes, maar bij nader toezien blijkt het te gaan om echte poëtische kleinoden.
- Historiek
Haiku is een heel belangrijke dichtvorm uit de traditionele Japanse poëzie. Het betreft een kortgedicht met een voorgeschiedenis van ruim duizend jaar. Aan de basis ligt een andere Japanse dichtvorm, die ook nu nog vele aanhangers telt: de tanka. Dit is een versvorm waarbij de formele structuur het schema van 5-7-5-7-7 lettergrepen kent. De drieregelige beginstrofe kon op zichzelf een afgerond geheel vormen: de hokku. Uit het samenspel van twee (of meer) dichters ontstond als het ware een ‘woord- en antwoordspel’, waarbij één dichter de eerste strofe aanbracht en een ander repliceerde met een antwoordvers van tweemaal zeven syllaben.
Haiku was en is in Japan de volkskunst bij uitstek. In alle lagen van de bevolking ging en gaat veel aandacht naar het dichten van tanka’s en haiku’s. Deze verzen maken deel uit van een poëziespel, waarbij verscheidene dichters om beurten ‘schakels’ maken in een keten van soms wel honderd verzen: de renga of kettingverzen.
In de loop van eeuwen ontwikkelden zich in Japan verschillende scholen, elk met hun eigen kenmerken. Reeds in de vroege Edo-periode (zeventiende eeuw) werd de hokku (later haiku genoemd) als afzonderlijk kortgedicht gewaardeerd.
De oude vijver –
een kikker springt erin,
geluid van water.
Dit voorbeeld is van de hand van Matsuo Basho (1644-1694), de onbetwiste grootmeester van de haiku. In de zeventiende eeuw bracht hij dit kortvers tot een ongekende bloei. In vertaling verschenen van hem wereldwijd tal van bundels met zijn haiku’s en reisverslagen en met commentaren daarop.
Andere grote namen uit de klassieke haikuliteratuur zijn Yosa Buson (1715-1783), Kobayashi Issa (1763-1827) en Masaoka Shiki (1867-1902). Deze laatste, één van de belangrijkste vernieuwers van de haikupoëzie, voerde de term haiku in. Hij baseerde zijn opvatting over haiku op de zogenaamde shasei of ‘tekening naar het leven’, waarbij de nadruk op de directe waarneming gelegd wordt en de natuur, de wereld rondom ons, met grote onbevangenheid en belangeloze aandacht benaderd wordt. Shiki koppelde de hokku definitief los van de tanka, gaf er de naam haiku aan en gaf dit kleingedicht met zijn drie regels van 5-7-5 lettergrepen (of preciezer: klankeenheden) de status van een volwaardige, zelfstandige dichtvorm.
Het verhaal wil dat deze zeventien lettergrepen (5-7-5) teruggaan op een oude Japanse tekst, waarin in hinayana-geschrift opgetekend stond:
‘de duur van het langste bewustzijnsproces dat door de waarneming van de zintuigen wordt veroorzaakt, is gelijk aan zeventien gedachteogenblikken, elk korter dan een bliksemstraal.’
Lange tijd bleef de Japanse haikupoëzie voor het Westen bevreemdend en ontoegankelijk. Met haar beknopte vorm, haar onpersoonlijke, nuchtere stijl en haar alledaagse inhoud verschilde zij fundamenteel van de westerse dichtkunst, die zich indertijd vaak uitdrukte in een gevoelvolle woordenvloed ten dienste van een hartstochtelijke zelfexpressie. Sinds het verschijnen van de eerste haikubundels, voornamelijk in Engelse vertaling, vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw en sinds de evolutie in de westerse poëzie naar een soberder en objectiever taalgebruik, groeide de belangstelling buiten Japan, bij westerse literatoren en dichters, voor deze vorm van poëzie. Zo werden naast vertalingen van Japanse haiku, onder meer door J.H. Blyth en James W. Hackett belangrijke studies gewijd aan het wezen van de haiku en aan de richtlijnen voor het opstellen van haiku. We vermelden in dit verband enkele grote namen bij wie we haiku’s of ‘haiku-achtige’ verzen aantreffen: Ezra Pound, Jorge Luis Borges, Octavio Paz en Allen Ginsberg.
Ondertussen ontpopte de haikudichtkunst zich tot wereldpoëzie: in tal van landen en talen wordt deze kunst zowel door amateurs als door professionelen en zowel door oud als door jong beoefend. Japanse haiku’s vindt men omgezet in verscheidene talen; moderne haiku’s worden ook in meerdere talen gepubliceerd; er verschijnen naast haikubundels en haikuhandleidingen ook haikutijdschriften; her en der zijn bloeiende haikukernen aan het werk; in diverse taalgebieden worden haikuwedstrijden ingericht enz.
Nota: haiku of senryu?
Naast de ernstige haiku ontstond er een lichtvoetiger variant met dezelfde formele structuur van ongeveer zeventien lettergrepen (5-7-5): de senryu. Senryu is het Japanse woord voor ‘waterwilg’ en is de dichtersnaam van Karai Hachiemon (1718-1790), die een uiterst bekwaam meester was van dit speelse vers, waarin het dagelijkse doen en laten van mensen (en dieren) op de korrel genomen werd. Zijn bijnaam werd de gangbare benaming voor dit versgenre. In de senryu spelen natuurbeelden veel minder een rol, maar worden vaak de kleine kantjes van de mens belicht en worden de paradoxen van het leven op een humoristische wijze blootgelegd. In de senryu domineert de scherts.
De grens tussen haiku en senryu valt soms moeilijk te trekken. Sommigen spreken van een grijze zone, anderen willen gewoon het onderscheid tussen beide genres opheffen. Gelet op onze doelgroep en het wedstrijdkarakter, stellen wij voor om zowel haiku’s als senryu’s toe te laten en gemakshalve gewoonweg van een ‘haikuwedstrijd’ te spreken.
Enkele voorbeelden van senryu’s:
En passant speelt poes zij studeert talen;
‘Opus 1 voor vier pootjes’ weet geen woord uit te brengen
op de piano. als hij haar liefkoost.
(Frans Terryn) (Lia Barbiers)
Slechts twee dingen zijn de lege bouwput
belangrijk in het leven: vol klaprozen en distels
warme voeten. en dorpspolitiek
(Douwe Van der Heide) (Ida Gorter)
- Klassieke en moderne Japanse haiku’s in vertaling
Alsof de nacht ook Wanneer je goed kijkt,
over valkenogen viel, bloeit er een herderstasje
roepen de kwartels. vlak voor het hek.
(Matsuo Basho) (Matsuo Basho)
Roze hibiscus Slechts één paraplu
in bloei langs de landweg! maar liep helemaal alleen langs
mijn paard at hem op. in de avondsneeuw.
(Matsuo Basho) (Shida Yaha: 1663-1740)
Toen ik alles gezien had, Zij geeft haar geuren
rustte mijn oog ook aan de hand die haar brak,
op een witte chrysant. pruimenbloesemtak.
(Issho: 1652-1688) (Chiyo-ni: 1701-1775)
De dauwdroppel glanst, Wie waakt er nu nog
– volkomen onbekommerd zijn lamp nog brandend? ‘t Regent
wáár zij zal vallen. in’t holst van de nacht.
(Soin : 1604-1682) (Ryota)
Ver vliegen eenden; Hij raakte haar aan
waar de schoffel wordt gespoeld, met de lijn van zijn hengel,
rimpelt het water. de zomermaan zelf.
(Yosa Buson) (Chiyo-ni)
De zonsondergang Ik sloeg een spin dood
laat de vogelverschrikker en had daarna een koude,
erg onverschillig. eenzame avond.
(Kaya Shirao: 1738-1791) (Masaoka Shiki)
Precies zijn baas In deze wereld
zoals de hond staat te kijken zingen sommige muggen
naar de vlieger. mooier dan andere.
(Kobayashi Issa) (Kobayashi Issa)
De slang slipte weg, Op een steen gehurkt,
maar het oog dat naar mij keek kijk ik naar de herfstwolken,
bleef nog in het gras. vrij van gedachten.
(Takahoma Kyoshi: 1874-1959) (Katsumine Shinbu: 1887-1954)
Heel die lentenacht De nachtegaal kwam,
eindigde in morgenrood en op het groene mosveld
op kersenbloesem. staat hij te zwijgen.
(Matsuo Basho) (Tan Taigi: 1709-1771)
Naar de weg gevraagd, Ze krijgen bezoek –
veegt de boer eerst de aarde aan die scheldpartij komt
van zijn handen. voorlopig een eind.
(senryu) (senryu)
De kat op het dak In de hele stad
zit rustig te luisteren weet er maar één van niets:
hoe zij hem uitscheldt. haar echtgenoot…
(senryu) (senryu)
- Enkele belangrijke richtlijnen
* Zeventien lettergrepen: 5-7-5
In zijn zuivere vorm bestaat het haikugedicht uit drie versregels, opgemaakt in drie regels van respectievelijk vijf, zeven en vijf lettergrepen. Deze beknoptheid dwingt tot een spaarzaam en trefzeker woordgebruik met weglating van alle overbodige details. Wat de lezer erbij kan denken of uit de haiku kan afleiden, mag weggelaten worden.
Geuren van ontbijt. Aan een kinderhand
Op mijn broodplank vol kruimels omzichtig aan land gebracht,
landt een spinnetje. een emmertje zee.
(Walter Vereertbrugghen) (Paul Vyncke)
In de moderne westerse haiku wordt de 5-7-5 regel niet altijd strikt toegepast. Het ‘keurslijf’ van het syllabenschema ontstond niet toevallig in een taal, het Japans, waar men niet met losse letters werkt zoals in ons alfabet, maar met ‘karakters’ die hele klankeenheden (lettergrepen) omvatten. Daarom vinden sommigen dat de vormregel moeilijker toepasbaar is in een taal die sterk afwijkt van het Japans. Daarom wordt meer en meer gepleit om deze regel soepel te hanteren en meer te letten op de geest van de haiku dan op de letter van de vormgeving.
* Natuur, seizoenen
In de meeste klassieke Japanse haiku’s vindt men een verwijzing naar de natuur en verwijst men bij voorkeur via een seizoenwoord (kigo) naar het tijdstip waarop de haiku gemaakt werd of waarop hij betrekking heeft. In de moderne haikupoëzie wordt deze zienswijze opengetrokken en worden steeds meer beelden gehanteerd die het stadsleven en de menselijke interacties oproepen.
Na de zomerbui dagen van nevel
zwalpt op de waterplas de zon bijna vergeten
een bootje van papier. de bomen roerloos
(Willy Cuvelier) (Marcel Smets)
nauwelijks in blad Speels met de wind mee
of de vlierstruik schermt alweer dansen de herfstbladeren
met bloesemknoppen hun laatste ballet.
(Ida Gorter) (Marthe De Zitter)
Op het kermisplein mijn oude opa
een uk met een grote beer. met zijn felrode brommer
Pa schoot in de roos. haalt hij de lente
(Heidi van Schuylenbergh) (Rob Flipse)
Als oefenopdracht voor jongeren kan men natuurgebonden en/of seizoengebonden woorden voorstellen voor het maken van haiku’s. We geven enkele voorbeelden met cursivering door ons.
een vroege ochtend een winterochtend –
sneeuw bedekt de velden een hond helemaal alleen
ergens kraait een haan jankend voor de deur
(Jens Van den Bosch, 2de j. S.O.) (Glen Bruyninx, 1ste j. S.O.)
* Beeldspraak, personificaties, waardeoordelen, vergelijkingen
In een kort gedicht als de haiku leiden beeldspraak, vergelijkingen en personificaties meestal tot een te mijden woordverspilling. Ook waardeoordelen en adjectieven die een gevoelswaarde uitdrukken (mooi, ontroerend, boos …) laat men in het algemeen best achterwege. De beleving dient niet expliciet benoemd, maar veeleer suggestief opgeroepen te worden.
* Klank
Haiku is niet gebaat met rijm aan het einde van de regels. De meerwaarde komt van een subtiele manier van spelen met klanken, onomatopeeën (klanknabootsende woorden), herhalingen en opeenvolgingen van bepaalde vocalen of medeklinkers (bijvoorbeeld ‘s-klanken’).
De reuzenzonnebloem het dennenbosje
groeit en groeit en buigt dan snijdt de windstoot in schijfjes
diep en dieper door. tussen zijn naalden
(Leo Dumon) (Fabienne Ferfers)
* Leestekens
In de plaats van de typisch Japanse snijwoorden – kireji – die geen inhoudelijke betekenis hebben maar wel bepalend zijn voor de toon of de gevoelswaarde van de haiku, wordt in het Westen vaak gebruik gemaakt van een gedachtestreepje, uitroepteken, drie puntjes enz. Het gedachtestreepje wordt geplaatst hetzij na de eerste hetzij na de tweede versregel; het onderstreept het contrast in de ontwikkelde gedachte of het gaat de pointe van de haiku in de derde regel vooraf.
De oude garde Bloesems dwarrelen
bespeelt de nieuwe lichting – naar het gevangenisplein –
overtroeven troef. een zweem van vrijheid.
(Jean-Marie Werrebrouck) (Frans Terryn)
* De dichter
De haikudichter laat de dingen zoveel mogelijk voor zichzelf spreken en blijft als individu het liefst wat onzichtbaar op de achtergrond. Het gaat bij een haiku niet direct om zelfexpressie maar om de werkelijkheid buiten de persoon. Daarom worden woordjes als ‘ik’ en ‘mijn’ veelal geweerd, maar ze kunnen toch voorkomen en verhogen soms de contrastwerking in een haiku.
Het glinsterend web ik kijk achterom
met de spin onbeweeglijk duizenden zonnebloemen
hoe lang ik ook kijk. staren mij plots aan.
(Adri van den Berg) (Hans Reddingius)
- Inhoudelijke kenmerken
Haiku kan soms heel uiteenlopende gegevens in een notendop verwoorden, maar steeds vertrekt men daarbij vanuit de werkelijkheid.
Het schrijven van haiku’s gaat best uit van een ‘afgestemd zijn op‘, een ‘verbondenheid met’, een ‘ontvankelijkheid voor’.
De haiku roept een belevenis op: een zintuiglijke waarneming, een plotse vervoering, een bijzondere natuurervaring, een kernachtig beeld, een onverwacht nieuw inzicht, een scherpe observatie, een verrassende ontdekking…
In het Westen ging men gaandeweg spreken van het haikumoment, d.i. een bijzonder moment dat ervaren wordt en dat aan de basis ligt van een haiku.
De kunst ligt in het vinden van eenvoudige maar precieze woorden, het goede ritme en de juiste toon. Op die manier probeert de dichter zijn diepgaande beleving treffend en suggestief weer te geven met woorden die passen bij het gevoel van dat bepaalde moment in ruimte en tijd, maar zonder dat gevoel letterlijk te benoemen en zonder de lichtheid van expressie te verliezen. Het is dus zaak met een minimum aan woorden een maximum aan belevenis op te roepen.
Het is de bedoeling de lezer in staat te stellen het haikumoment mee te (her)beleven. Elke momentopname die in een haiku vervat ligt, verdient van de kant van de lezer een doordenken en een overdenken.
Een klassieke haiku wil het louter beschrijvende overstijgen. Hoe mooi de haiku ook verwoord wordt, de dichter wil iets meer zeggen dan wat er ogenschijnlijk staat: hij wil bijvoorbeeld een gedachtewending aangeven of een contrasterend beeld oproepen. De waarde van een haiku komt vaak tot volle ontplooiing in het eindvers.
Van de lezer wordt een aandachtig oog en oor verwacht, zodat hij niet alleen de voor de hand liggende betekenissen begrijpt, maar ook de onderliggende verwijzingen herkent en ervaart. Door zich op de haiku te focussen ontwaart de lezer een ruimere wereld, waarbij de grenzen tussen de dichter en hemzelf vervagen.
- Moderne Nederlandstalige haiku’s
overal regen Ze smaken lekker
het water in de plassen de steels geplukte kersen
– en in haar laarsje uit buurmans tuin.
(Vincent Duindam) (Henri Decorte)
De deur valt in ’t slot Twee halve harten
tussen de etensresten in de berkenbast gekrast,
herkauw ik woorden groeiden uit elkaar.
(Sol Michiels) (Paul Vyncke)
De kat en de kraai een net vol pinda’s!
kruisten elkaars pad – de koolmeesjes zijn er
sporen in de sneeuw. onderste boven van
(Régine Lievens) (Ria Giskes-Pieters)
Dat wolkje melk In de gordijnen
in gloeiend hete koffie spelen zon en zomerbries
kleurt mijn ochtend. een schimmenspel.
(Henri Decorte) (Willy Cuvelier)
Broze dametjes Ik lees mijn gazet
bedreven in het kaartspel steeds uitgebreid aan tafel
azen op heren. de poes overloopt ze.
(Heidi van Schuylenbergh) (Luc Geluykens)
overdonderend Langs razende auto’s
aan zee een zee van mensen een berm vol wilde bloemen
vuurwerkfestival en een huisjesslak.
(Maurice De Clerck) (Leo Dumon)
De jonge specht weet Tegen de wind in –
ook zonder scholing precies dat schuin hangen gaat wel,
wat moet gebeuren. maar dat stapje vooruit …
(Cor van Schaik) (Truus de Fonkert)
Mijn appelboom – Samen ontbijten:
zijn vruchten vallen aan weerszij hij leest de frontpagina,
van de afsluiting. zij het laatste blad.
(Guy Vanden Broeck) (Jean-Marie Werrebrouck)
- Conclusie
Bovenstaande richtlijnen en voorbeelden zijn bedoeld als hulpmiddelen om voeling te krijgen met de typische haikusfeer. Ze maken duidelijk dat haiku veraf staat van sentimentele poëzie met goedkope romantiek en kitscherige vergelijkingen of schoolmeesterachtige kalenderspreukjes.
Sommige haikuregels zijn allicht belangrijker dan andere. In ieder geval geven ze aan jonge starters een zeker houvast. Het wordt dan ook moeilijk om binnen de aangegeven krijtlijnen verzen te schrijven die niets met haiku te maken hebben.
In een notendop hebben we enkele spelregels verwoord. Vaak gaat het om uiterlijke kenmerken, maar het is duidelijk dat het innerlijke wezen van de haiku minstens even belangrijk is. Haiku kan op vele manieren omschreven worden, maar eigenlijk valt de essentie van wat haiku is niet eenduidig te benoemen.
Iedereen kan de ‘haikuspirit’ leren ontdekken door zelf veel (goede) haiku’s te lezen en door zelf te proberen (goede) haiku’s te schrijven. De vormelijke en inhoudelijke richtnormen zijn bedoeld om daarbij te helpen het ‘haikugevoel’ te ontwikkelen.
In een geslaagde haiku komt tot uiting dat het grote ook in het kleine besloten ligt, dat onder de kleine werkelijkheid een diepte zit die de lezer kan aanvoelen. De haiku is van oosterse oorsprong en misschien blijft er nog iets hangen van wat men soms als ‘oosterse’ ingesteldheid beschouwt. Volgens sommige commentatoren verwijst haiku naar de zen-gedachte dat alles één is. Wat ook de aanleiding is of hoe kleinschalig het thema ook is, een goede haiku reikt steeds meer aan dan wat er (letterlijk) staat. Omdat de haikudichter het onzegbare probeert te zeggen, valt haiku onder de rubriek ‘poëzie’.
Er is meer tussen
een kind en een luchtballon
dan een stukje touw.
(Marc Kinet)
Bronnen
* Het tijdschrift Vuursteen (vier nummers per jaar) is hét haikutijdschrift voor Vlaanderen en Nederland. Ferre Denis, Sporthalplein 201, 2610 Wilrijk (e-mail: info@haiku.be)
* J. van Tooren: Een jonge maan (Amsterdam, Meulenhoff, 2000: 10e druk).
* Clark Strand: Zaden van een berk: het dichten van haiku en de geestelijke reis (Rijswijk, Elmar, 1998).
* Bart Mesotten: Een verre vogel: tweede haiku-boek (Kapellen,Pelckmans, 1998).
* Informatie meegedeeld door Frans Terryn, Willy Cuvelier en Guy Vanden Broeck (leden van de West-Vlaamse haikukring ‘De Fluweelboom’) en door Marc Hendrickx.
* Gepolijste steen: haiku, senryu en tanka – Rond de Fluweelboom 6 (Lustrumbundel 2010-2014).